Tijdens het weekend van 9 en 10 oktober vonden de jaarlijkse archeologiedagen plaats. Een weekend lang stond archeologie in al haar facetten in de schijnwerpers. De boeiende verhalen en archeologische projecten, die hierin aan bod kwamen, zijn echter nog lang niet uitverteld. Daarom belicht IOED IGEMO twee onderwerpen uit de archeologie. In dit eerste interview maak je kennis met metaaldetectie. Tom Verschueren, Master in de archeologie en metaaldetectorist, vertelt je er alles over. Hij is medewerker van de dienst openbare werken en mobiliteit van de gemeente Willebroek. Vanuit zijn interesse volgt hij daar ook de archeologische opgravingen en het beschermd patrimonium op.
“Bijdragen aan archeologische kennis is waar metaaldetectie voor mij over gaat.”
Tom Verschueren, medewerker dienst openbare werken en mobiliteit (gemeente Willebroek)
Waar komt jouw passie voor metaaldetectie vandaan?
“Uit mijn aanvullende studies. Zo’n tien jaar geleden startte ik mijn Masterstudies in de kunstwetenschappen en archeologie in avondonderwijs aan de VUB. In het kader van mijn Bachelorpaper kwam ik in contact met een metaaldetectorist uit de regio. Hij kon me heel wat aanvullende informatie verschaffen over eigen vondsten. Toen we kort daarop vanuit de gemeente een project hadden in het Brouwershof, nam ik terug contact met hem op. Er werd namelijk beweerd dat hier activiteit zou zijn geweest tijdens de Tweede Wereldoorlog: zowel geallieerden als Duitsers zouden hier verbleven hebben. Samen voerden we met metaaldetectie een prospectie uit van het terrein. Zo hebben we toch een aantal vondsten gedaan, die de beweringen leken te bevestigen. Toen kreeg ik pas echt de smaak te pakken! Daarna leende ik de reservedetector van die detectorist steeds vaker uit, vroeg ik een vergunning aan en ging ik zelf ook aan de slag.”
Kan je meer vertellen over zo’n vergunning?
“Zo’n vergunning is verplicht. In Vlaanderen bestaat hier echter een vlotte, eenmalige procedure voor, waarbij je een aanvraagformulier invult. Daarnaast zijn er natuurlijk ook nog wel wat andere regels, waaraan je je moet houden. Zo is de diepte voor opgravingen beperkt tot de bovenste 30 centimeter (doorgaans de ‘ploeglaag’). Dieper komen we in onverstoorde grond terecht en daar zouden we sporen kunnen uitwissen. Op zich is dat echter geen beperking, omdat een metaaldetector niet veel dieper kan registreren.”
“Een bom is een vondst, die je natuurlijk liever niet tegen komt.”
“Moest de detector toch een dieper gelegen artefact aangeven, gaat het meestal om heel grote stukken: bijvoorbeeld een bom. Dat is een vondst, die je natuurlijk liever niet tegenkomt. Kom je die toch tegen op kleinere diepte, dan verwittig je best meteen de politie en DOVO. Daarnaast is eender waar je met metaaldetectie aan de slag gaat, ook een voorafgaande toestemming van de eigenaars een vereiste. Tot slot moet je je vondsten als een goede huisvader beheren en deze melden bij het Agentschap Onroerend Erfgoed. Maar dat is voor mij een evidentie: ik steek zelfs graag meer tijd in het verhaal nadien dan in het zoeken zelf.”
Eens je alle praktische zaken geregeld hebt, hoe bepaal je dan waar je aan de slag gaat?
“Een groot deel van mijn activiteit speelt zich vooral af onder de kerktoren in eigen regio, omwille van de nabijheid. Daar vind ik vooral vondsten die tot de 16de eeuw teruggaan. Als ik wat meer tijd heb, ga ik wel eens verder van huis, waar vondsten tot veel vroeger kunnen teruggaan. Het gebeurt zeker ook dat ik tijdens een wandeling een interessante akker tegenkom. Ik ga dan op zoek naar de boer, vraag toestemming en ga aan de slag.”
Je zegt dat je graag ver teruggaat in de tijd. Is het dan zo dat je je als metaaldetectorist specialiseert in een specifieke periode?
“Ik zou dat graag willen… Maar de periodes die mij het meest interesseren -de vroege en volle middelleeuwen- zijn niet de meest evidente. Ik kom dan ook van alles tegen; vooral vondsten die teruggaan tot de 16de eeuw. Het overgrote deel van mijn collectie bestaat uit dergelijke recentere vondsten. Soms stoot je wel eens onverwacht op een locatie met ouder materiaal. In termen van metalen spreken we dan over de late middeleeuwen alsook de Romeinse tijd. Maar alles tussen de Romeinse tijd en de 13de eeuw -waar vooral mijn interesse ligt- is toch eerder uitzonderlijk. Uit die periodes zijn gewoon veel minder metalen achtergebleven.”
Wat is het meest bijzondere artefact dat je al bent tegengekomen?
“Een beiteltje uit de bronstijd is één van mijn meest opmerkelijke vondsten.”
“Iets wat ik nooit had durven hopen te vinden, is een heel kleine bijl of een beitel uit de bronstijd. De bronstijd is de eerste periode in onze streken waarin metalen voorkwamen. Zij waren toen echter nog maar in zeer schaarse hoeveelheden aanwezig, waardoor ze vooral voor prestigeobjecten werden aangewend. De kans dat je dus een dergelijk object aantreft uit die periode is zeer uitzonderlijk. Atypisch voor een detectorist hecht ik doorgaans ook minder waarde aan een gouden of zilveren vondst. Een ouder, misschien al halfvergaan voorwerp uit een minderwaardig materiaal kan bijdragen aan archeologische kennis. En kennis bijdragen, dat is waarover metaaldetectie voor mij gaat.”
Eens je een vondst doet, hoe ontsluit je deze?
“Heel voorzichtig. Dit in eerste instantie omdat een metaal zeer broos is. Van zodra je het uit de grond haalt, kan het op de akker zelf al foutlopen. Bij mij gaat alles daarom ter plaatse meteen in een afzonderlijk plastiek gripzakje. Thuis start ik dan met een minutieuze reiniging. Dit is een droge reiniging met tandenstokers en speciale borsteltjes; nooit met water, omdat dit schadelijk kan zijn voor het relict. Daarna krijgt alles een laagje Paraloid, een soort hars om het metaal te beschermen tegen verdere corrosie. Vervolgens wordt alles gefotografeerd, gedetermineerd en gemeld op het portaal van Onroerend Erfgoed.”
“Tot slot inventariseer ik ook alles in een Excellijst. Daarin houd ik onder meer het kadastraal perceel en de datum van de vondst bij, maar ook het nummer van de vondstmelding, … Alles verdwijnt dan finaal in afzonderlijke gripzakjes met een eigen uniek volgnummer. Deze worden bewaard in luchtdichte potjes per site en opgeborgen in schuiven. Ik heb dus geen vitrine, waarin ik mijn vondsten tentoonstel. Ik zoek dan ook geen vondsten om ze tentoon te stellen. Mijn doel is om hun archeologische waarde bloot te leggen.”
Kennen bepaalde vondsten na melding nog een vervolg in de wetenschap?
“Ja zeker, de meldingen worden bijgehouden in de Centraal Archeologische Inventaris (CAI). Deze kunnen archeologen raadplegen bij de opmaak van onder meer bureaustudies bij archeologische opgravingen. Zo ben ik al enkele van mijn vondsten tegengekomen in archeologische nota’s. Bovendien kan het Agentschap Onroerend Erfgoed ook vondsten opvragen, als zij rond een bepaald thema onderzoek wensen te doen. Dan kan er een bruikleen voor die artefacten overeengekomen worden. Zo blijft de vinder steeds de eigenaar, maar kan het Agentschap Onroerend Erfgoed wel verder onderzoek verrichten. Dit kan bijvoorbeeld een uitgebreide fotografische vastlegging en inventarisatie betreffen. Om dat allemaal mogelijk te maken, is een goed bewaringssysteem uiteraard belangrijk.”
Het hele proces (reiniging, determinatie, …) lijkt allesbehalve een eenvoudige opdracht, zeker als je geen archeologische achtergrond hebt. Kan je daarvoor op ondersteuning rekenen?
“Er zijn verschillende kanalen, waarop je kan terugvallen. Zo organiseert het Agentschap Onroerend Erfgoed sinds twee jaar een trefdag voor metaaldetectoristen. Dan organiseren ze lezingen en workshops van experten rond verschillende thema’s, zoals conservatie, het reinigen onder een microscoop, … maar je kan er ook hulp krijgen bij de determinatie van eigen vondsten. Daarnaast zijn verschillende Facebookgroepen -of groepen op andere fora- interessant. Hierin zijn vaak detectoristen aanwezig, die al meer dan 20 jaar met metaaldetectie bezig zijn en al doende veel kennis vergaard hebben. Bovendien kom je zo in aanraking met collega-detectoristen en hun vragen. Uit de antwoorden en daaropvolgende discussies leer je ook heel veel. Via zo’n groep kwam ik trouwens in contact met een vereniging rond metaaldetectie in Limburg, die al meermaals workshops organiseerde rond de professionele reiniging van vondsten.”
Tot slot, welke toekomst hoop jij dat voor jouw vondsten is weggelegd?
“Voor mijn vondsten hoop ik dat ze uiteraard bewaard blijven, ook wanneer ik er zelf geen zorg meer voor kan dragen. Maar ruimer gezien wil ik graag meer inzetten op de bekendmaking van de resultaten van opgravingen zelf. Zo kan archeologie nog beter een breed publiek bereiken en inspireren. Er gebeuren nu heel wat archeologische opgravingen in de gemeente in het kader van bouwprojecten. Daar komen wel rapporten van en de vondsten worden wel bewaard in erfgoeddepots, maar de resultaten komen niet tot bij de mensen. Daarom zou ik graag de meest opmerkelijke artefacten eens ontsluiten. Nog liever wil ik een lokale synthese opmaken, die meer inzicht verschaft in onze eigen geschiedenis. Zo zien we dat er voor de regio Willebroek-Puurs heel wat vondsten uit de ijzertijd dateren. Deze waardevolle informatie tot bij de inwoners brengen is misschien wel een idee voor de komende archeologiedagen.”
Ben je geïnspireerd door dit artikel en wil je graag zelf met metaaldetectie aan de slag? Dan vind je hier meer informatie in verband met de erkenning, de meldingsprocedure en de geldende code van de Goede Praktijk.
Ben je geen detectorist, maar heb je een toevalsvondst gedaan? Dan ben je verplicht om deze binnen de drie dagen aan het Agentschap Onroerend Erfgoed te melden. Meer informatie over de procedure vind je hier.
Wil je archeologie graag eens van dichtbij bewonderen? Houd dan zeker de agenda voor de komende archeologiedagen in mei 2022 in het oog via www.archeologiedagen.be.