Tachtig jaar geleden werd ons land geteisterd door de Tweede Wereldoorlog. Ook op onze regio drukte de oorlog zijn stempel. Nog maar enkelen kunnen de verhalen navertellen. Vier journalistiek- en videostudenten van de Thomas More hogeschool gingen op zoek naar verborgen oorlogsverhalen in onze regio. In woord & beeld brengen ze lokale getuigenissen, onbekend bij het grote publiek.
Vriendschap tot na de dood: Putse verzetsbroeders herenigd
In 1941 zat een rebelse twintiger niet bij een of andere studentenclub, maar bij het verzet. Boezemvrienden Seppe en Fons waren zo’n rebellen. Ze zwommen tegen de stroom in en speelden een grote rol in het Putse verzet. Ook jongeren vandaag zijn geboeid door hun verhalen. Jelle Thys, een zesentwintigjarige Puttenaar met een fascinatie voor de Tweede Wereldoorlog, vertelt hun verhaal.
Een caféruzie. Dagelijkse kost voor doorsnee twintiger. Vandaag is zo’n ruzie al snel vergeten, maar in volle oorlogstijd lag dat net even anders. Seppe Op de Beeck en Fons Camps kregen het als idealisten aan de stok met een collaborateur. Gevolg? De bezetter verklaarde hen vogelvrij. Als vogelvrijverklaarden konden ze op elk moment, zelfs zonder aanleiding, opgepakt worden door de Gestapo. Voor de boezemvrienden geen reden om zich op te sluiten, in tegendeel. In 1941 sloten ze zich aan bij het plaatselijke verzet. Zo voegden ze de daad bij hun heftige woord. Al snel stapelden de verzetsdaden zich op. Van het saboteren van de spoorwegen tot het overvallen van het gemeentehuis, tot ze uiteindelijk ook moord aan hun lijst toevoegden.
Januari 1943, het gewapende verzet voerde zijn eerste actie. Een dik jaar deden de verzetsleden er in en rond Putte alles aan om de bezetters voor de voeten te lopen. Georganiseerd verzet, gestructureerd ook. Ze waren opgedeeld in compagnieën met elk hun eigen leider. Leuvens Partizanenkorps, compagnie Schreurs, detachement Putte.
Kloefers van klokken
In 1943 ging de tweede metaalverordening van kracht. De Duitse oorlogsindustrie had een honger die enkel metaal kon stillen. De verordening verplichtte ertoe metalen voorwerpen ‘ten gunste van het Rijk’ te stellen. Kandelaars, asbakken, haardtangen, maar ook kerkklokken werden verzameld. Over heel Vlaanderen werden kerkklokken versmolten tot kanonnen. Op 10 september was het de beurt aan Putte. Alles werd in gereedheid gebracht om de drie klokken naar beneden te halen. Het waren kloefers van bijna een ton. Tegen de avond stonden alle stellingen op hun plaats, maar de zon ging onder en licht mocht niet gebruikt worden. De arbeiders beslisten daarop om te wachten op de volgende ochtend om de klokken naar beneden te halen. Maar dat was buiten het verzet gerekend. Met z’n vijftienen klommen ze naar de klokkentoren, waar ze de twee grootste klokken via de stelling naar beneden haalden. Eens beneden werden ze beurtelings op een brouwerskar geladen. Die had rubberbanden, waardoor ze de klokken geruisloos konden verplaatsen. Met zuivere mankracht, want het geklikklak van paardenhoeven zou hun zeker verraden.
Enkele honderden meters verderop vonden de klokken hun nieuwe stek. Van hoog en droog naar diep en nat. Op een veldje verderop werden ze begraven in een krater die het gevolg was van een bombardement. Door deze krater als startpunt van het klokkengraf te gebruiken, bespaarden de Partizanen zichzelf een hoop werk. Met groenten als zerk werd het graf mooi toegedekt.
Hoewel de Partizanen goed voorbereid waren, verliep niet alles van een leien dakje. Bij het losmaken van de klok, viel er een bout naar beneden. Een buurman werd gewekt door het geschut. En niet zomaar een buurman, maar een Duitsgezinde. Gewapend legde ze hem het zwijgen op. Het moet indruk gemaakt hebben, want voor een redelijke tijd hield hij de lippen stijf op elkaar.
Onaangename verrassing
Bij het ochtendgloren troffen de arbeiders enkel de kleinste klok aan. Hij werd meteen naar beneden gehaald en weggevoerd. Klaar om zijn lot als oorlogskanon tegemoet te treden. Als reactie op de klokkenroof ging de Gestapo op klopjacht. Verschillende mensen, waaronder ook de onderpastoor van Putte, werden opgepakt.
De klokken hadden niet meteen een cruciaal militair belang, maar wel een symbolisch. De verloren tonnen metaal deerden de Duitsers niet al te veel. Ze voelden zich vooral vernederd, voor schut gezet. Met hun represaille hadden ze al wel enkele betrokkenen kunnen oppakken, maar de harde kern van het gewapend verzet was nog steeds op vrije voeten.
De Duitsers wilden kost wat kost de klokken terugvinden. Daarvoor gingen ze zelfs over tot het folteren van verzetslieden. Zo kregen ze hen aan het praten, waardoor de klokken uiteindelijk werden teruggevonden. Toch was voor het verzet hier niet alles mee verloren. Bij de bevrijding van Antwerpen stonden de klokken nog in de haven. Klaar om verscheept te worden, maar dat is nooit gebeurd. Ze hadden de tijd lang genoeg kunnen rekken. Voor hen geen internationale trip, maar een retourtje naar Putte, waar hen een feestelijk ontvangst te wachten stond.
Wrevel en wrok maakten de bezetters alert, wat verzet bemoeilijkte. Stelselmatig werden verzetsgroepen in de buurt opgerold. Diegenen die konden ontsnappen, sloten zich aan bij Putte. Ze slaagden erin om het verzet tot mei 1944 aan te houden. Tot 23 mei om precies te zijn. Tot de koers. De fatale koers.
Hoogmoedige supporters
Wielerkoersen waren hét van hét. Ze brachten veel volk op de been. Zeker in oorlogstijd, wanneer sociale evenementen schaars waren. Ook dat wisten de Duitsers. Ze organiseerden een kermiskoers. Niet puur om zichzelf populair te maken, maar om de verzetsleden uit hun kot te lokken.
Intussen leefden Seppe en Fons al zo’n drie jaar ondergedoken wegens hun vogelvrijverklaring. Nu en dan lieten ze zich nog wel eens zien in het dorp, steeds zonder gevolg. Daardoor werden ze een beetje overmoedig, minder alert. Fons had het intussen geschopt tot leider van het gewapend verzet. Hij was enkele jaren ouder dan de meeste leden en stond sterk in zijn schoenen. In even naar de koers gaan kijken zag hij geen gevaar.
Ze mengden zich niet in het feestgedruis, maar verscholen zich aan de rand van het parcours in de graskant. Een Duitse bestelwagen fungeerde als volgwagen. Hij passeerde een eerste keer, zonder gevolg. Hij passeerde een tweede keer, met gevolgen die niet te voorzien waren.
De eindmeet van het verzet
Het busje stopte. Duitse soldaten sprongen eruit en openden meteen het vuur. Seppe kreeg meteen de kogel. Drie anderen, onder wie Fons, raakten ernstig gewond en waren genoodzaakt zich over te geven. Een vijfde man nam de benen en vluchtte de velden in. Hij slaagde erin ondergedoken te blijven tot het eind van de oorlog. De koers betekende het einde van het verzet. In de nasleep van de schietpartij werden alle verzetsleden stelselmatig opgepakt.
Fons en zijn twee compagnons werden naar Brasschaat gevoerd. In zijn proces werd Fons tot driemaal ter dood veroordeeld, wat toen kon. Op 14 augustus verscheen hij voor het vuurpeloton. Fons wist wat hem te wachten stond. In het kamp werd hij gefolterd en gekrenkt. Voor zijn fusillade schreef hij nog een brief aan het thuisfront. Dicteerde eigenlijk, want zijn verbrijzelde vingers verhinderden hem het schrijven. De aalmoezenier deed het voor hem. Hij zorgde ervoor dat Fons’ laatste woorden zijn familie bereikten.
De gedachte aan zijn maat, Seppe, heeft Fons nooit los gelaten. Als ge me later terug moest vinden, begraaft me dan bij Seppe, schreef hij in zijn brief. Zo geschiedde. Op 4 mei 1945 werd Fons Camps stoffelijk overschot opgegraven bij Maria-ter-Heide en naar Putte overgebracht. Vandaag rusten Seppe en Fons zij aan zij. Hun kerfstok broos en gebroken, hun vriendschap sterker dan staal.
© Harte Van Eynde, Clara Braeckman, Marlies Machielsen & Dorien Ceulemans