Tachtig jaar geleden werd ons land geteisterd door de Tweede Wereldoorlog. Ook op onze regio drukte de oorlog zijn stempel. Nog maar enkelen kunnen de verhalen navertellen. Vier journalistiek- en videostudenten van de Thomas More hogeschool gingen op zoek naar verborgen oorlogsverhalen in onze regio. In woord & beeld brengen ze lokale getuigenissen, onbekend bij het grote publiek.
‘Als dynamiet niet ontploft’: Marcel Siebens (85) over de bevrijding van Willebroek
Als tienjarige knaap zag Marcel Siebens de Shermantanks door Willebroek passeren. Onrust. Spanning. Euforie. Want het waren de Engelsen, goed volk. De bevrijding van Antwerpen is nabij. Marcel en zijn vader hangen hun Belgische vlag uit. Met trots, want de oorlog, die is voorbij.
Vier september 1944, de Duitsers hadden niet gerekend op de omleiding van beroepsluitenant Robert Vekemans. Via inside-info loodste hij de Engelsen via Willebroek naar Antwerpen, in plaats van de gebruikelijke A12 te nemen. Moest Vekemans niet voor navigatie-app Waze hebben gespeeld, was Antwerpen met de intrede van Sinterklaas nog geen vrije stad geweest.
Verstoppertje in de brouwerij
Marcel Siebens was een jongetje bij het begin van de oorlog. Hij was niet ouder dan zeven, een klein communicantje. ‘In eerste instantie kwamen we niets te kort. Mijn vader stamde uit een boerenfamilie. Een drietal keer per week fietste hij naar mijn grootvader in Ruisbroek voor patatten en konijnen. Dankzij hem konden we eten en drinken zoals het moest.’ Maar het was oorlog en natuurlijk voel je dat érgens. ‘Bier werd gebrouwen met maïsvlokken in plaats van mout. Mout was gewoon niet voor handen. En aan chocolademannekes bij Sinterklaas moesten we al helemaal niet denken.’ Misschien wel de grootste tol die een zevenjarige tijdens de oorlog moest betalen.
‘Ik speelde vooral in de brouwerij, samen met de zoon van de brouwer. Marco was een jaar ouder dan ik. We zijn nog steeds goede kameraden.’ Door de moutschaarste, stond de brouwerij tijdens de oorlog voor de helft leeg. ‘Ideaal voor verstoppertje.’
Op het moment dat de Engelsen hun Willebroekse entree maakten, zat Marcel in zijn geboortehuis. ‘Onze va en ik trokken meteen onze Belgische driekleur uit de kast, het lapje stof dat ons recht hield in die tijd. We hingen hem uit het raam.’ Hij wapperde in de wind en iedereen wist meteen hoe laat het was: de Engelsen waren daar, de bevrijding was nabij.
Op naar De Vleug
‘Diezelfde ochtend waren nonkel Mil en André, de brouwer, al vroeg naar naar De Vleug vertrokken. De Vleug was de naam van nonkel Mils vierkantshoeve en hoofdkwartier van de Witte Brigade, het plaatselijke verzet.’
De Vleug lag tussen de dijk en het Willebroeks broek. Het was het eigendom van meneer Janssens van de Tiense suikerfabriek, die het pand verhuurde. Janssens was een Belg pur sang. Zo weigerde hij de Duitsgezinde burgemeester van Tienen een krabbel op zijn huwelijksakte te laten zetten. Hij bood weerstand. Hij had idealen. Hij had er dan ook niets op tegen om De Vleug tot brandpunt van het Willebroeks verzet te dopen, tot hoofdkwartier van de Witte Brigade.
‘Met de intocht van het Engelse konvooi, wisten we meteen waarom nonkel Mil en André die ochtend in allerijl waren vertrokken. De eerste gedachte van mijn vader ging naar de brouwersvrouw. Hij wou haar laten weten dat haar man niets zou overkomen nu de Engelsen hier waren. Dat was de eigenlijke reden waarom we de vlag uit hingen: haar geruststellen.’
Die brug ontploft niet!
Maar de brouwersvrouw was niet de enige die gerustgesteld diende te worden. Ook Marcels moeder was er lang niet gerust in. ‘Toen nonkel Mil die ochtend vertrok, smeekte ze hem of ze niet mee mocht naar de hoeve. “Want als de bruggen ontploffen, ligt heel Klein-Willebroek plat. En Boom ook”, riep ze hem toe. “Die brug ontploft niet, blijf maar thuis!”, antwoordde nonkel Mil op haar smeekbede. Hij was zeker van zijn stuk.’ Hij wist dat de dynamiet onder de brug afgesneden was, dat hij niet zal ontploffen, dat Klein-Willebroek er ook morgen nog zou staan.
‘Hoe nonkel Mil zo zeker wist dat de dynamiet was gesaboteerd, heb ik nooit geweten. Dat heeft niemand ooit geweten. Maar hij is zeker niet de enige geweest die ervan op de hoogte was.’ Ook luitenant Vekemans was op de hoogte. Deze kennis zorgde ervoor dat hij het Engelse konvooi uit Breendonk omleidde via Boom. Moesten ze de klassieke route – de A12 die in een rechte lijn naar Antwerpen liep – gevolgd hebben, zouden ze recht in de muil van de Duitsers gelopen zijn. Vekemans besloot de Duitsers deze keer te slim af te zijn door voor een alternatieve route te kiezen. Een omweg via Willebroek, langs de houten Van Enschodtbrug.
‘Moest de kans erin hebben gezeten dat de brug zou ontploffen, zou hij deze keuze nooit gemaakt hebben. Net als nonkel Mil was hij zeker van zijn stuk.’
Toch was de alternatieve route verre van risicovrij. De houten brug over de Rupel was naar verluidt gemaakt voor het dragen van tien ton. Met een Sherman tank van ruim dertig ton de oversteek wagen, was dus geen evidentie. Voorzichtig reden de tanks één voor één de brug over. De pijlers hielden stand. De Engelsen zetten voet aan wal in Boom, en waren zo weer een stap dichter bij Antwerpen.
Plan B?
‘Aan de overkant van de Rupeldijk lag een Duitse wachtbunker. De Duitsers vuurden een schot of twee in de richting van de geallieerde tank. De tank antwoordde met een kanonschot.’ De Duitsers zwegen. Ze waren hier dan ook niet op voorzien. Wat ze wel in hun script hadden opgenomen: bij intocht van de Engelsen, zouden ze op het laatste nippertje de brug doen ontploffen, zodat niet alleen de brug, maar ook de Engelse tank kennis zou maken met de het koude Rupelwater. Zo konden ze tijd winnen. De tijd die nodig was om de tweehonderd soldaten uit het kasteel van Reet tot in Boom te laten komen. Verdediging was voorzien, plan A mooi uitgewerkt. Maar aan een plan B was niet gedacht. Twee Duitsers die stationeerden aan de brug, hadden de opdracht de dynamiet zijn werk te laten doen. Maar de verrichte handeling leverde niet het gewenste resultaat. Het bleef stil, de brug bleef recht. ‘Nonkel Mil en Vekemans hadden het bij het rechte eind.’ Het Duitse wachtersduo maakte zich zo snel mogelijk uit de voeten. De wacht in de aanliggende bunker was intussen ook uitgeschakeld. De Engelsen maakten hun oversteek. In Klein-Willebroek was het feest.
Witte Weldoener
Weinig oorlogshelden kunnen met naam genoemd worden. Zo is ook de redder van Klein-Willebroek onbekend gebleven. Wat wel geweten is, is dat hij lid moet geweest zijn van de Witte Brigade. ‘Een vreemde neemt zo’n risico niet. Hij moet trouwens goed geweten hebben waar de dynamiet kabels liepen.’
Bruggen waren van enorm strategisch belang. Met toewijding werden ze door de Duitsers bewaakt. Dag en nacht werd er gepatrouilleerd op de Enschodtbrug, wat sabotage haast onmogelijk maakte. Toch sloeg deze pientere Witte Brigadier in het onmogelijke: de ontploffing van de brug voorkomen.
‘De Rupel wordt bespeeld door de getijden. Gaat het water af, dan loopt het naar de Schelde. Wanneer je dan aan de juiste kant van de brug het water ingaat, kan je je als een lijk laten meedrijven door de golven. Neem je een bootje, horen de Duitsers gegarandeerd dat zich daar beneden iets abnormaals afspeelt. Zwem je, verraden je slagen je.’ Drijven kan je zonder luid gespet. ‘Eens aan de stijger aangekomen, greep hij zich vast. Hij klom naar boven, knipte de kabels door en liet zich dan weer doordrijven tot aan de scheepswerf een beetje verderop, waar hij in alle stilte het water uit kroop. Zo moet het gegaan zijn.’
Gevallen Engel(s)en
De Witte Brigade maakte De Vleug tot trouwe uitvalsbasis. Hier ontstonden ideeën, vriendschappen, verzet. De Witte Brigade was onderverdeeld in verschillende afdelingen. Je had de ‘saboteurs’. Wat zij op hun kerfstok hadden? ‘Ze deden treinen ontsporen of staken velden vol rijp koolzaad in brand.’ Zo kwamen de Duitsers in de problemen met hun brandstofvoorziening. Anderen hielden zich minder bezig met het rechtsreeks dwarsbomen van de Duitsers. Zij maakten de naam van Witte Brigade waar, door als redders gevallen Engelse parachutisten op te sporen. Eens gevonden werd hun parachute afgesneden en werden ze naar De Vleug gevoerd.
In De Vleug werden de gevallen Engelsen tijdelijk ondergebracht. Ze kregen taallessen van een plaatselijke leraar, meneer Vereecken. Basis Nederlands en Duits. Wanneer ze die onder de knie hadden, kregen ze een vals paspoort toegestopt. Hiermee vatten ze hun ontsnappingsroute via de Rupeldijk naar Mechelen aan. ‘De Witte Brigade verwittigde de Gendarmerie, zodat die die avond hun controles zouden laten vallen. Zo raakten de Engelsen ongemerkt in Heffen, waar ze door een andere groep werden verder geleid.’ Hun eindbestemming? Engeland, al zouden sommigen later opnieuw de oversteek naar het Duitse front maken.
‘Hoe het is kunnen gebeuren weet ik niet, maar meester Vereecken werd als een van de weinige leden van De Witte Brigade opgepakt. Op negenentwintig juni is hij naar een gevangenenkamp in Duitsland gevoerd. Daar overleed hij ook, een klein half jaar later.’ Vereecken betaalde zijn tol, en dat op het moment dat Klein-Willebroek alweer vrij land was. Het trieste lot van Vereecken buiten beschouwing gelaten, is de Witte Brigade er al bij al goed uit gekomen. Zeker wanneer je kijkt naar naburige verzetsbewegingen als De Zwarte Hand uit Puurs.
Militaire Tour de France
Dynamiet had die dag Klein-Willebroek voorgoed kunnen tekenen. En op een of andere manier deed het dat misschien ook wel. Het dorp was zich bewust van zijn chance. De plastieke kabel met het gele poeder werd van onheilsmaker tot relikwie verheven. Mensen probeerden een stukje te bemachtigen, als souvenir voor die dag dat de grootste angst verdween.
Vier september 1944 was het feest. ‘Daar, waar die leuning nu staat, stonden wij op het voetpad. Het was als de Tour de France die door Willebroek trok. We staken onze handen uit, en vanuit de gepantserde wagens gaven de Engelse soldaten ons een polleke. Ze smeten ook met chocolade en tuttefrut. Het was plezant.’ De Duitsers waren dan nog niet verdwenen en militaire voertuigen doorkruisten het dorp, maar voor Klein-Willebroek was de oorlog voorbij.
© Harte Van Eynde, Clara Braeckman, Marlies Machielsen & Dorien Ceulemans