Oorlogsverhalen, Louis, Puurs-Sint-Amands

Tachtig jaar geleden werd ons land geteisterd door de Tweede Wereldoorlog. Ook op onze regio drukte de oorlog zijn stempel. Nog maar enkelen kunnen de verhalen navertellen. Vier journalistiek- en videostudenten van de Thomas More hogeschool gingen op zoek naar verborgen oorlogsverhalen in onze regio. In woord & beeld brengen ze lokale getuigenissen, onbekend bij het grote publiek.

De arrestatie van de Zwarte Hand: Puurse jeugd vervaagd in nacht und nebel 

De Zwarte Hand, de kiem van het Belgische verzet. Met hun jeugdig kattenkwaad liepen ze de Duitsers voor de voeten. Ze vochten voor hun idealen, voor hun vaderland en voor de vrijheid, maar werden al snel de mond gesnoerd. Nog geen jaar na oprichting zat de Zwarte Hand volledig achter tralies. Wapenmeester Louis Hofmans werd op 7 augustus 1943 samen met elf andere kernleden koelbloedig gefusilleerd. Bij aanvang van zijn laatste reis, pende hij nog een laatste briefje aan het thuisfront neer. Dat briefje ligt nu voor ons op tafel, in de living van neefje en naamgenoot Louis Hofmans. Louis vertelt ons nonkel Louis’ verhaal.

Louis (73) bladert in zijn salon te Hingene door zijn archief. Dikke multomappen, gevuld met brieven, netjes gerangschikt. Het krakende plastic contrasteert met het dunne vaalbruine papier. Uit een miniatuur envelopje van boterhampapier haalt hij een keurig opgevouwen briefje. Hetzelfde vaalbruin, maar fundamenteel verschillend van de rest. In een haast onleesbaar handschrift is het hele briefje volgepend, geen ruimte ongebruikt. Louis leest voor. Het begin gaat hem nog goed af, maar naar het einde toe wordt het hopeloos. ‘Leve België, leve de ZH’ is al wat er van de achterzijde te ontcijferen valt. Nonkel Louis’ laatste woorden aan het thuisfront.

Eén nacht, één briefje
Vorst, 27 juni 1942, 21.00. Het moment waarop Louis Hofmans zijn best doet om alles wat hij aan zijn teerbeminde familie nog kwijt wil, te reduceren tot de enkele woorden die het kleine oppervlak van zijn papiertje – ter grootte van twee aan elkaar geplakte post-its – hem toelaat. De verzetslieden kregen net te horen dat ze ’s anderendaags zouden vertrekken. Met de trein van Vorst naar Duitsland, Wuppertal. Ze hebben één nacht. Eén nacht om hun valies te pakken, of wat daarvoor moet doorgaan. Eén nacht voor een zoektocht naar pen en papier, een zoektocht naar woorden.

Vorst, 28 juni 1942. De trein vertrekt. Louis voelt het broze papier tussen zijn vingers. Het strookje vouwt hij harmonicagewijs zo klein mogelijk. Hij duwt het door een gleuf in het hout naar buiten. Het briefje valt op de sporen. Louis kruist zijn vingers, en hoopt dat zijn woorden terechtkomen.

‘Louis Hofmans was de broer van mijn vader’, vertelt Louis. ‘Hij was de jongste van tien kinderen. Zijn ouders waren echte keuterboerekes. Ze hadden wat koeien en wat land. Louis nam de melktoer op zich.’ Als er geen werk was op de boerderij, ging hij naar school. Of toch tot zijn twaalfde, wat zijn lees en schrijfvaardigheid niet bepaald bevorderde. Want wat heeft een boerenzoon nu aan schoonschrift? Daar zou Louis pas later achter komen, wanneer het kalf al verdronken was.

Kiem van verzet
1940, de Duitsers settelen zich in Puurs. In het begin reageert iedereen nogal gelaten, maar de wrevel in Puurs groeit voelbaar. Zeker wanneer de voedselbedeling gebrekkiger wordt. Honger maakt chagrijnig en plant de kiem van verzet. Al zou deze honger in niets te vergelijken zijn met diegene die komen zou.

De koster van Tisselt, Marcel De Mol, geeft de kiem water. Hij stelt een zwarte lijst van collaborateurs op, zodat die na de oorlog terechtgesteld zouden kunnen worden. Maar daar stopt zijn actie niet. Discreet gaat hij op zoek naar gelijkgezinden. Jonge Puursenaars die mee willen strijden voor hun vaderlandse idealen. Zo vormt zich een kleine kern jongelingen, waaronder Louis Hofmans. De harde kern. Uiteindelijk zouden ze met een vijftiental de verschillende cellen aansturen. Naar voorstel van koster De Mol dopen ze zich ‘De Zwarte Hand’. Het eerste verzet in België is een feit.

‘Verzet begint niet met grote woorden, maar met kleine daden’, zo werd gezegd. Hoewel de Zwarte Hand voornamelijk uit onbezonnen jongelingen bestond, waren ze in hun doel vrij realistisch. Ze waren zich ervan bewust dat ze met hun getreiter de Duitsers het land niet zouden uitdrijven, maar ze zouden alles uit de kast halen om hen op z’n minst voor de voeten te lopen.

V for Victory
De meerderheid van de groep had zuiver idealistische bedoelingen met de Zwarte Hand, vandaar de vrij onschuldige – in vergelijking met wat er die tijd courant was – verzetsdaden. ‘Het begon met het schilderen van witte V’s op gevels’, vertelt Louis. ‘De huizen in het dorp waarvan geweten was dat de bewoners VNV’ers (Vlaams Nationalistische Verbond) waren, werden ‘s nachts beklad.’ V’s van vrijheid en victory, overwinning.

‘Op de plek waar we nu zijn,’ – Louis’ huis te Hingene’ – was vroeger een vliegveldje van de Duitsers’, vertelt Louis. ‘Mijnen hof, helemaal vliegveld.’ Op een nacht besloot de Zwarte Hand een kerosinetank op het vliegveldje te saboteren. Elk voorzien van een handboortje waagden twee mannen het erop. Vijfduizend liter kerosine spoot die nacht de tank uit. De Duitsers zouden voor enkele dagen – letterlijk – niet van de grond kunnen komen. En stiekem hoopte de Zwarte Hand er ook op dat de Duitse zelfzekerheid, net als de tank, enkele gaatjes zou gekregen hebben.

Ze bezaten ook een wapenarsenaal, al hebben ze daar – buiten verstoppen – nooit iets mee gedaan. Of ze er iets mee van plan waren, is niet duidelijk, al lijkt er niets meteen in die richting te wijzen. De wapens werden hen geschonken door de baron van Ramsdonk. Louis was de wapenmeester. Hij bewaarde ze in een hooimijt op hun erf.

De meest onschuldige verzetsdaad van de Zwarte Hand was degene die hen de das om deed. Ze busten, ’s nachts na de avondklok, geregeld pamfletten in het dorp. ‘De tien vaderlandse geboden’ om precies te zijn. De tekst liet niets aan de verbeelding over en drukte de ontvangers het opzet van de Zwarte Hand eenduidig op het hart.

Betrapt en gepakt
Zaterdag 20 september 1941 begonnen twee Ruisbroekers aan hun ronde. Ze werden betrapt door de Duitse Feldgendarmerie. De eerste leden werden door de Duitsers opgepakt. Een duidelijk signaal aan de rest. De arresten volgden elkaar steeds sneller op. Op een gegeven moment werden er dagelijks verschillende mannen aangehouden. Één jaar na oprichting zat haast de volledige Zwarte Hand achter tralies. Van de 112 leden slaagden er slechts twee in om de hele oorlog uit de handen van de Duitsers te blijven.

Nu moet gezegd worden dat de Zwarte Hand het de Duitsers ook niet bepaald moeilijk had gemaakt. Zoals al eerder gezegd bestond de beweging voornamelijk uit jongelingen. De gemiddelde leeftijd lag op 25, en bijna de helft was jonger dan 20. Ze bezaten dan wel een harde kern, maar een echt leidersfiguur was er niet. Dat werkte ondoordachte acties in de hand. Éen daarvan waren de verplichte aansluitingsverklaringen. Om lid te worden van de Zwarte Hand moest je een speciaal opgesteld aansluitingsverdrag tekenen. De formulieren waren voorzien van persoonlijke gegevens als naam, foto en adres. Zonder uitzondering werden ze bewaard onder het altaar in de kerk van Tisselt, iets waar de meeste leden zelf niet van op de hoogte waren.

De eerste arrestaties gebeurden sporadisch, maar vanaf een bepaald moment vonden ze tot meermaals per dag plaats. Op dat moment zouden de Duitsers de aansluitingsverklaringen in handen hebben. Met naam, foto en adres was het een eitje om iedereen op te sporen. Veel leden van de Zwarte Hand hebben eigenhandig, zonder het te weten, hun eigen doodsvonnis getekend.

Detentiebedevaart
De meesten brachten hun eerste momenten als gevangene door in de stedelijke gevangenis van Mechelen. Vandaaruit werden ze naar Breendonk gevoerd. Niemand wist in die tijd wat Breendonk vandaag zou betekenen. Over concentratiekampen werd nog niet gesproken, of toch niet met die woorden. In Breendonk werden verschillende leden ondervraagd, maar niemand bleef er overnachten. Nog diezelfde dag werden ze naar Antwerpen gevoerd.

Het regime in de Antwerpse gevangenis was nog vrij deftig. De gevangenen moesten er niet werken en mochten zelfs brieven versturen. Ook pakjes kwamen er binnen. Louis stuurde regelmatig brieven uit. Ze zitten allemaal in Louis map. ‘De eerste brief die zijn ouders kregen was een voorgedrukte van de gevangenis zelf. Daar stond enkel bij geschreven dat hij in cel 103 verbleef.’ Dat was natuurlijk essentieel, wilden ze hem pakjes kunnen sturen. ‘In zijn volgende brieven vertelde hij meestal eerst wat algemeenheden: dat het gezien de omstandigheden nog wel oké met ze ging. Maar daarna begon hij steevast over eten. Het was duidelijk: die mannen hadden honger.’

‘Dan wat gesneden brood. En een groot geheel brood. En boter, of vet. Wat kaas, wat vlees. Wat sardienen, of zalm. Iets dat ik lang kan houden, wat soldatenkoeken. En oxo. En voor de eerste twee-drie dagen kunt ge wat pattaten en legummen (meegeven). En daar wa kieken of konijn bij. Dat zou smaken. En wat pudding, of rijstpap. Ge kunt er ook enige eieren bij doen.

En dat is nog maar een fractie van zijn lijst. Louis’ zus Maria kwam regelmatig naar Antwerpen om de pakjes eigenhandig af te leveren. ‘Dat was niet gebruikelijk, maar zo’n jong meisje kan met een knipoog waarschijnlijk wel iets gedaan krijgen van een cipier.’ Het was daar, in Antwerpen, dat Maria Louis voor het laatst zag.

Op 15 maart 1942 begon de reis van Antwerpen naar Vorst. Daar was het regime vergelijkbaar met dat van Antwerpen, op de postbedeling na. Maar ook daar wisten ze een mouw aan te passen. In Vorst was er een volledige vleugel voor de Zwarte Hand ontruimd. De aangrenzende vrouwengevangenis werd bewaard door nonnen. Een van de nonnen was een zus van een lid van de Zwarte Hand. Wanneer mogelijk, probeerden de gevangenen briefjes door de gleuf onder de ramen te schuiven. De Zuster liep geregeld het terrein onder de ramen af, en deed haar best de smokkelbriefjes op hun bestemming af te leveren.

De volgende reis vatte aan op 28 juni 1942. De grens over naar Duitsland, naar Wuppertal. Dit was het moment waarop Louis vol goede hoop zijn briefje op het spoor liet vallen. Er was weet van verzetsgroepen bij de sporen. Wanneer treinen met gevangenen vertrokken, werd er nadien vaak langs het spoor gewandeld, op zoek naar briefjes.

Het was zusje Maria die op een dag werd verrast. Een onbekende stond voor de deur, en duwde haar een klein papiertje in de hand. Het papiertje was meervoudig opgeplooid, toch voelde het dunner dan vloeipapier. Een teer vel. Nog voor ze de kans had ook maar iets uit te brengen, was de onbekende de straat al uit gefietst.

Nacht und Nebel
Het kamp in Wuppertal leek in niets op hun Belgische verblijf. Er moest gewerkt worden: dagelijks moesten ze elf beenstukken voor legerkledij afleveren. De firma Rahm und Kampmann sloeg munt uit de oorlogsgevangenen. De Zwarte Hand werd veroordeeld tot NN, Nacht und Nebel-gevangenen. Wat dat inhield klonk als volgt: ‘Jullie zijn vanaf nu Nacht und Nebel-gevangenen, jullie komen nooit meer in de samenleving. Wat jullie ook als straf krijgen, van vrijkomen is geen sprake meer. Jullie zijn gedoemd te verdwijnen in nacht en nevel.’ Van de 109 gearresteerde leden zouden er slechts 37 uit Nacht und Nebel terugkeren.

De 25 voornaamste leden van de Zwarte Hand, waaronder Louis, werden in Wuppertal als eerste berecht. De zaak werd behandeld door Herr Freisler, een Hitlergezinde opperrechter die normaal nooit zaken buiten Berlijn aannam. Het mocht dan wel gaan om de berechting van een eerder kleine verzetsgroep, het was hoe dan ook de eerste. De Duitsers wilden meteen duidelijk zijn door een precedent te stellen: wij gaan niet licht over verzetsdaden heen.

Vijftien van de 25 kregen de doodstraf. Met z’n allen tekenden ze bezwaar aan. Slechts drie ontsnapten hierdoor aan de doodstraf. Op 12 mei 1943 werden de twaalf naar de militaire schietbaan van Lingen gevoerd, waar ze in koelen bloede werden gefusilleerd.

Pas jaren later, na de bevrijding, kreeg de familie Hofmans de overlijdensakte van Louis – nr 147 4 – toegestuurd. Samen met de andere elf gefusilleerden werd hij dat jaar herbegraven op het erekerkhof te Puurs.

Na Louis’ arrestatie besloot de familie de eerstkomende telg naar hem te vernoemen. Het eerstvolgende kind bleek een meisje, gedoopt Louisa, genoemd Louisetje. ‘Het volgende kind, was ik. Mijn vader vernoemde me naar zijn martelarenbroer. Enkele maanden voor het overlijden van mijn tante, droeg ze alles wat ze al die jaren van Louis bij elkaar gesprokkeld had, aan me over.’ Louis Hofmans’ laatste woorden, gekribbeld op een verduurde papiersnipper, kamperen nu in de multomap van Louis Hofmans. Af en toe komt het uit zijn tere envelopje, en vertelt Louis het verhaal van Louis, al was het dat van hem.

© Harte Van Eynde, Clara Braeckman, Marlies Machielsen & Dorien Ceulemans